Ze schelden elkaar uit voor mongool. Ik kijk naar een stel jongens en meisje van een jaar of 15. Ze duwen elkaar onder, schreeuwen, vinden zichzelf heel wat. Sinds ik zelf een soort mongool heb, vind ik het scheldwoord dat ze gebruiken nog vervelender dan toen mijn zoon er nog niet was.
Om me heen dobbert Job. Zijn armpjes over de plastic zwemband. ‘Buiten, buiten’, zegt hij. Job is absoluut geen buitenkind, maar dit badje in de openlucht vindt hij leuk. Het zit ’m in de plastic klepjes waar je doorheen moet zwemmen om van binnen naar buiten te komen. Als een apenjong klampt hij zich vast aan mijn rug, ik duw de flappen opzij die hij daarna op zijn hoofd krijgt. Dolle pret.
Job heeft de luidruchtige pubers nu ook in de gaten. ‘Ik ga naar kindjes toe’, kondigt hij vastberaden aan en hij maait met armen en benen in het water. Mijn man slaat beschermend een arm om zijn middel om hem tegen te houden. ‘Laat hem maar’, zeg ik, benieuwd naar wat er gaat gebeuren. Job is al weg.
Recht voor een van de meisjes blijft hij zwijgend hangen. Zij – blond, sproeten, beugel – giebelt en zoekt ongemakkelijk de blik van haar donkere vriendin. De vriendin roept ‘haha, hij moet jou hebben’. Job mept met zijn vlakke hand op het water. Water in de ogen van het beugelmeisje. Zij proest, haar vrienden hebben de grootste lol. Aangemoedigd door het applaus, herhaalt Job zijn spetteract. Met zijn scheve lijfje in een opblaasband van Cars drijft hij glimmend tussen de zeven jongeren. Ze vormen een sluitende cirkel om hem heen. ‘Ah, keischattig’, kirt het donkere meisje. De beugelvriendin speelt het spel nu mee. Voorzichtig spettert ze water terug in het gezicht van haar tere belager.
‘Hoe oud is hij?’ vraagt een van de jongens – type Tarzan – aan mij, de moeder die op een afstandje het schouwspel in de gaten houdt . Ik zeg dat hij zeven jaar is en Job heet. De jongen kijkt me met verliefde donkerbruine ogen aan. Hij knikt alleen maar en draait zich terug naar het nieuwe kameraadje.
‘Mag hij met de bal spelen?, vraagt een tweede knaap beleefd. ‘Natuurlijk’, antwoord ik en de bal vliegt al door de cirkel. Het donkere meisje helpt Job door de bal te vangen en voor zijn handjes op het water te leggen.
Mijn man en ik hangen naast elkaar aan de kant. We zijn overbodig. Onze zoon redt zich, zoals zo vaak. Jobs vader haalt met een week lachje zijn schouders op. Ik duik even onder water om mijn rode ogen het excuus te geven van te veel chloor.
6 thoughts on “Column: Mongool”
Reageren is niet (meer) mogelijk.
Vertederend!!! Woorden die voor sommigen, een emotionele lading hebben, worden weer door anderen als scheldwoorden gebruikt. Vaak zonder te weten hoeveel pijn dit kan veroorzaken. iedereen maakt zich hier wel eens schuldig aan. Deze gebeurtenis zet misschien deze jongeren aan het denken. het is zo’n mooie les. Annemarie bedankt, dat je jullie gebeurtenissen met de wereld wilt delen.
Maar wat kan ik als excuus gebruiken als ik met rode ogen achter de laptop zit?
Wederom een mooie, indrukwekkende column Annemarie, bedankt.
Prachtig en herkenbaar. Die van mij is alweer een boomlange puber, inmiddels net zou oud als de giebelende meisjes die je noemt. Hij krijgt af en toe een geïnteresseerde blik toegeworpen (hij is moooooi…!) maar al snel wordt die afgewend, als ze zijn attributen zien: een bonnenboekje, een politie-pen en Sammie de politiehondknuf in zijn jaszak.
Daar krijg ik nu de rode ogen van.
Maar gelukkig zijn er ook veel mensen die hem, met bonnenboekje en al, toch in hun hart sluiten!!
Groet uit Arnhem 😉
Hey Loes, leuk, dank je wel!
Wat een mooi ontroerend verhaal.